首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
文章检索
  按 检索   检索词:      
出版年份:   被引次数:   他引次数: 提示:输入*表示无穷大
  收费全文   4437篇
  免费   272篇
  国内免费   12篇
林业   213篇
农学   236篇
基础科学   48篇
  724篇
综合类   332篇
农作物   177篇
水产渔业   197篇
畜牧兽医   2253篇
园艺   110篇
植物保护   431篇
  2021年   37篇
  2020年   78篇
  2019年   61篇
  2018年   84篇
  2017年   98篇
  2016年   80篇
  2015年   64篇
  2014年   83篇
  2013年   204篇
  2012年   169篇
  2011年   222篇
  2010年   180篇
  2009年   167篇
  2008年   205篇
  2007年   174篇
  2006年   170篇
  2005年   167篇
  2004年   145篇
  2003年   145篇
  2002年   165篇
  2001年   131篇
  2000年   115篇
  1999年   106篇
  1998年   62篇
  1997年   37篇
  1996年   47篇
  1995年   36篇
  1994年   50篇
  1993年   51篇
  1992年   83篇
  1991年   77篇
  1990年   81篇
  1989年   74篇
  1988年   42篇
  1987年   58篇
  1986年   47篇
  1985年   56篇
  1984年   61篇
  1983年   51篇
  1982年   53篇
  1980年   34篇
  1979年   39篇
  1978年   45篇
  1977年   44篇
  1976年   43篇
  1975年   34篇
  1974年   41篇
  1972年   34篇
  1971年   34篇
  1969年   42篇
排序方式: 共有4721条查询结果,搜索用时 234 毫秒
21.
A simulation model was developed for the spring invasion of the beet cyst nematode,Heterodera schachtii Schmidt, into sugarbeet roots, according to the state variable approach. This model describes the processes of egghatch, emergence of second stage larvae from cysts, migration to roots and penetration into roots quantitatively, using published data.In 1983 a field experiment was conducted to test this model.H. schachtii cysts were introduced at depths 6–29 cm in PVC-cylinders, buried in the soil. The rooting depth of sugarbeet seedlings, growing in these cylinders, was limited to 5 cm by 50 m mesh nylon gauze. Every 10 days the second stage larvae, which had penetrated into the roots of these seedlings were counted. After 50 days, about 40% of the eggs had hatched. More than 20% of the emerged larvae penetrated if the cysts had been buried undeeply, and only 4% if the cysts had been buried at 29 cm depth.The model predicted the course of penetration into the root during the first 40 days with reasonable accuracy (r2=0.79), but in the 5th period of 10 days the model made an overestimation of more than 100%. Egghatch after 50 days was correctly simulated. The differences in penetration into the root between the model and the experiment might result from an oversimplified simulation of the penetration success or the neglection of mortality of second stage larvae. Detailed experiments should be done to provide better parameters for these factors.Samenvatting Volgens de toestandsvariabele-benadering werd een simulatiemodel ontwikkeld van de voorjaarspenetratie van het bietecystenaaltje. Het model beschrijft aan de hand van literatuurgegevens het uikomen van de eieren, het verlaten van de cyst door de larven, de migratie naar en de penetratie in de wortel.In 1983 werd een veldproef uitgevoerd om het model te toetsen. Cysten vanH. schachtii werden op 5 dieptes tussen 6 en 29 cm ingegraven in PVC-cylinders, welke waren verzonken in de bodem. De bewortelingsdiepte van de suikerbiete-zaailingen die hierin groeiden werd beperkt tot 5 cm door nylon gaas van 50 m maaswijdte. Elke 10 dagen werden de larven geteld die in de wortels van deze plantjes waren gepenetreerd. Na 50 dagen was 40% van de eieren uitgekomen. Meer dan 20% van de gelokte larven penetreerden als de cysten ondiep waren ingegraven, en slechts 4% als de cysten op 29 cm diepte waren ingegraven.Gedurende de eerste 40 dagen werd het verloop van de penetratie in de wortel met redelijke nauwkeurigheid door het model voorspeld (r2=0.79). In de 5e periode van 10 dagen maakte het model echter een overschatting van meer dan 100%. Het uitkomen van de eieren werd correct gesimuleerd. De verschillen in penetratie tussen het model en de proef zouden het gevolg kunnen zijn van een oververeenvoudigde simulatie van het penetratiesucces of van het verwaarlozen van de mortaliteit van de migrerende larven. Betere gegevens hierover zullen moeten komen uit detailproeven.  相似文献   
22.
Caprine β-mannosidosis, a fatal inherited deficiency of the lysosomal enzyme β-mannosidase, was diagnosed in neonatal female Nubian crossbred twin kids from a small herd near Guelph, Ontario. The kids had been tetraplegic since birth, with whole body tremors, abnormal nystagmus and an intention tremor of the head.  相似文献   
23.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   
24.
25.
1. Semen of White Leghorn and Rhode Island Red males was stored for 24 h in diluents hypertonic (460 mOsm/kg H2O) and isotonic (340 mOsm/kg H2O) to cock seminal plasma.

2. Compared with the fertility results with semen that had been stored in the hypertonic diluent or was fresh, the fertility of the White Leghorns was not affected after storage in the isotonic diluent; a decrease (P < 0.lb05) was observed, however, using Rhode Island Red semen and isotonic diluent.

3. Fresh RIR semen contained 2.lb31% “neck‐bent spermatozoa” (NBS) which was increased to 4.lb23% and 5.lb76% after dilution in hypertonic and isotonic diluents respectively and stored for 24 h. It is doubtful whether this increase (P < 0.lb05) is the sole reason for the lowered fertility obtained with this breed after storage in the isotonic diluent.  相似文献   

26.
In 1975 many tumours were observed in plants ofBegonia Schwabenland grown in Aalsmeer. Submersion of the roots ofNicotiana megalosiphon seedlings in a homogenate of tumorous tissue, induced tumours after two weeks. Short periods of submergence yielded results similar to those obtained after longer periods. Tumour homogenates lost their infectivity after ten min at 50°C. Aphids transmitted the infectious agent.Treatment with propylene oxide did not inhibit infectivity completely. Filtration through a 450 nm filter removed the infectious agent.Tobacco tumor virus or a viroid could not be isolated. Cultures ofCorynebacterium fascians, isolated from tumours ofN. megalosiphon were highly infectious and induced tumours in healthyN. megalosiphon andBegonia. Tumorous tissue homogenates ofPelargonium zonale, Dahlia sp.,Gladiolus sp., andLilium sp. also caused tumours inN. megalosiphon, from whichC. fascians was isolated. It was not possible to produce tumours inN. megalosiphon with homogenates from roses with symptoms of bud proliferation.Samenvatting In 1975 werden vele tumoren waargenomen inBegonia Schwabenland op Aalsmeerse bedrijven (Fig. 1). De infectiositeit van tumorweefsel kon goed en snel worden vastgesteld door de wortels van zaailingen vanNicotiana megalosiphon in een homogenaat van tumorweefsel te dompelen. Tumoren ontstonden na twee weken, de eindbeoordeling geschiedde na een maand (Fig. 2). Ook verschillende andereNicotiana spp.,Melilotus officinalis (Fig. 3) enPisum odoratum (Fig. 4) werden aangetast.Bij de infectiositeitstoets gaven zeer korte dompeltijden even goede resultaten als langere (Tabel 1). Infectieus sap verloor zijn infectievermogen na 10 min verhitting bij 50°C. Bladluizen brachten de smetstof over. Propyleenoxide verminderde de infectiositeit wel, doch onderdrukte deze niet totaal. Bij filtratie door een 450 nm filter bleef het infectieuse agens op het filter achter. Het tumor-inducerende agens was ook aanwezig in die delen van planten met tumoren welke gezond leken en het ging voor een gering deel over met zaad (Tabel 2).Uit tumoren konden wij geen tabakstumorvirus of een viroïde isoleren. Culturen vanCorynebacterium fascians, geïsoleerd uit tumoren vanN. megalosiphon bleken zeer infectieus en veroorzaakten tumoren inN. megalosiphon enBegonia. Homogenaten van tumorweefsel vanPelargonium zonale, dahlia (Fig. 5), gladiool (Fig. 6) enLilium Mid Century Hybrid Enchantment (Fig. 7) veroorzaakten ook tumoren opN. megalosiphon, waaruitC. fascians werd geïsoleerd. Met sap van kroeskopzieke rozen konden wijN. megalosiphon niet besmetten.  相似文献   
27.
Soon after its introduction the mushroom speciesAgaricus bitorquis, which is immune to virus disease and prefers a warm climate, was threatened by the competitorDiehliomyces microsporus, false truffle. This fungus also likes warmth, and used to occur in crops ofA. bisporus.Mycelium and ascocarps were grown on several nutrient media. Optimum temperatures for mycelial growth were 26°C and 32°C, with a slight depression at 30°C. In trials in isolated growingrooms strain Somycel 2.017 ofA. bitorquis was generally used since it appeared to be highly sensitive to the competition of false truffle. Inoculation with mycelium, ascocarps or ascospores ofD. microsporus nearly always resulted in the presence of the competitor and in decreased mushroom yields. Even ten spores per m2 causedD. microsporus. The time of inoculation was most important: irrespective of the kind of inoculum, inoculation only resulted in both false truffle and yeild loss, if applied from spawning until a few days after casing. Inoculation at a later date could result in false truffle, but yield was not decreased.As germination in vitro of ascospores failed, even after addition of various triggers, ascospore suspensions were treated at various temperatures for several periods. Then mushroom growing trays spawned with Somycel 2.017 were inoculated with the treated suspensions giving 7–11×107 spores/m2. The ascospores could not withstand 85°C for 0.5 h, 80°C for 1 h and 70°C for 3 h. Spontaneous incidence of false truffle, however, could not always be prevented and interfered with the results of these trials. It is possible that the thermal death-point of the ascospores is below 85°C. Fruiting bodies and ascospores did not survive peak-heating at the beginning and cooking out (compost temperature 12 h at 70°C) at the end of a crop. After cooking out, however,D. microsporus could still be present in the wood of trays and contaminate a following crop if no wood preservative was applied.Yield of Somycel 2.017 was reduced by the competition ofD. microsporus much more than yeilds of other strains ofA. bitorquis. The least sensitive were the highly productive strains Horst K26 and Horst K32.The effects of fungicides onD. microsporus in vitro and in growing trials did not correspond. The fungicides tested so far could not prevent or controlD. microsporus. Growing of less sensitive strains ofA. bitorquis together with sanitary measures early in the crop and at the end of the crop, however, can prevent the competitor. failure to turn up of false truffle. To understand the discrepancy between the in vitro effects of several fungicides and their effect in inoculated mushroom trays, the rate of adsorption of benomyl in the substrate and probably the interrelationships between antagonists andD. microsporus require further research. Other strains ofA. bitorquis than Somycel 2.017 appeared to be less sensitive to the competition. Among these, highly productive strains Horst K26 and Horst K32 will not be hindered byD. microsporus if the following precautions are exercised: cooking out at the end of a crop (compost temperature 70°C for 12 hours), followed by treatment of the wood with SPCP; protection by hygiene early in the crop, i.e. covering of the compost by a thin plastic sheet during mycelial growth followed by a quick execution of casing.Samenvatting De teelt van de warmteminnende champignonsoortAgaricus bitorquis, die immuun is voor virusziekte, werd al spoedig na introductie bedreigd door de eveneens warmteminnende concurrentDiehliomyces microsporus, valse truffel. Deze schimmel kwam vroeger voor in teelten vanA. bisporus; de sporen zouden een temperatuur van 82°C gedurende 5 uur kunnen overleven (Lambert, 1932). Tabel 1 geeft de myceliumgroei op verschillende voedingsbodems en de vorming van vruchtlichamen (Fig. 1A, B) weer. De optimale temperaturen voor myceliumgroei waren 26°C en 32°C, met een licht depressie bij 30°C (Fig. 2). Proeven in geïsoleerde teeltruimten werden voornamelijk uitgevoerd met Somycel 2.017, een ras vanA. bitorquis. Inoculatie met mycelium, vruchtlichamen en/of ascosporen vanD. microsporus, al of niet in reincultuur gekweekt, leidde vrijwel steeds tot de aanwezigheid van de concurrent in de geïnoculeerde teeltkisten (Fig. 1C, D), waarbij vruchtlichamen met ascosporen (Fig. 1E) gevormd werden en tot een reductie van het aantal champignons. Tien sporen per m2 waren al voldoende omD. microsporus te doen aanslaan (Fig. 3). Het tijdstip van inoculatie bleek van groot belang te zijn: onafhankelijk van de aard van het inoculum leverde dit slechts zowel valse truffel als oogstreductie op, indien het werd aangebracht in de periode vanaf enten tot enkele dagen na het afdekken (Tabel 2 en Fig. 4). Inoculatie op latere tijdstippen kon wel tot valse truffel leiden, maar niet tot oogstreductie.Aangezien de kieming van ascosporen in vitro slechte resultaten opleverede, ook na toevoeging van diverse stimulantia, werden ascosporensuspensies in vitro gedurende verschillende tijden bij verschillende temperaturen behandeld; vervolgens werden teeltkisten met de behandelde suspensies geïnoculeerd (7 tot 11×107 sporen/m2). De kisten waren tevoren geënt met Somycel 2.017. Een aantal proeven wees uit, dat de ascosporen 1/2 uur 85°C, 1 uur 80°C en 3 uur 70°C, niet overleefden (Tabel 3). Het spontaan optreden van valse truffel kon echter niet altijd worden voorkomen en beïnvloedde de uitkomsten van deze proeven. Daarom is het mogelijk, dat de sporen al bij een lagere temperatuur worden gedood Vruchtlichamen en ascosporen werden gedood door het uitzweten aan het begin van een teelt en door het doodstomen aan het einde van een teelt (composttemperatuur 12 uur 70°C) maar de schimmel bleek in het laatste geval wel over te kunnen blijven in het hout van teeltkisten als er vervolgens geen houtontsmettingsmiddel werd toegepast.Somycel 2.017 leed verhoudingsgewijs meer schade door concurrentie vanD. microsporus dan enkele andere rassen (Tabel 4 en. 5). Inoculatie met ascosporen bleek bij de minst gevoelige en meest produktieve rassen Horst K26 en Horst K32 slechts te gelukken in extreem droge compost; bij Somycel 2.017 daarentegen zowel in compost met een laag als met een hoog vochtgehalte. Inoculatie met mycelium veroorzaakte meer valse truffel en meer schade naarmate de compost natter was (Tabel 5).De werking van een aantal fungiciden in vitro (Tabel 6) en in teeltkisten (Tabel 7) stemde niet overeen. Aangezien de tot nu toe getoetste fungicidenD. microsporus niet kunnen voorkomen of bestrijden, moet preventie van deze concurrent worden gezocht in het telen van weinig gevoelige rassen vanA. bitorquis in combinatie met hygiënische maatregelen vroeg in en aan het eind van de teelt.  相似文献   
28.
The induction of a hypersensitive reaction in Samsun NN tobacco by tobacco mosaic virus (TMV) at 20°C leads to the development of both localized and systemic acquired resistance, and is associated with the appearance of pathogenesis-related proteins (PR's) and large increases in peroxidase activity and ethylene production. Salicylic acid (SA) induced a similar resistance in treated plant parts and occasionally also in untreated upper leaves of plants of which three lower leaves had been injected. SA also induced the same four PR's, but these were confined to the treated leaves. Thus, the connection between the presence of PR's and the reduction of TMV multiplication and spread may not be direct.In contrast to TMV, SA did not stimulate ethylene production and hardly increased peroxidase activity. Induction of acquired resistance and PR's by SA developed equally well at 20°C and at 32°C. However, pricking leaves with needles moistened with the ethylene-releasing compound ethephon mimicked TMV infection in inducing acquired resistance and PR's in both treated and untreated leaves at 20°C, but not at 32°C. Ethephon increased peroxidase activity at both temperatures, but only at 20°C dit it induce changes in both the anodic and the cathodic isoenzymes that were similar to those induced as a result of TMV infection. SA induced PR's and reduced TMV multiplication in Samsun tobacco, and inhibited virus spread in Samsun NN at 32°C.These observation indicate that neither the induction of PR's, nor the development of acquired resistance is temperature-sensitive. On the other hand, the effects of ethephon are temperature-sensitive in the same way as the hypersensitive response to TMV. It can thus be hypothesized that ethylene, produced naturally during the hypersensitive reaction of tobacco to TMV, leads to the temperature-sensitive synthesis or release of a presumably benzoic acid-type compound that functions as the natural inducer of PR's and acquired resistance. Although vanillic acid has been shown to accumulate in hypersensitively reacting tobacco leaves, it produced none of the effects of SA, and thus cannot be the natural inducer.Samenvatting Inductie van een overgevoeligheidsreactie in Samsun NN-tabak door tabaksmozaïekvirus (TMV) bij 20°C leidt tot de ontwikkeling van een verworven resistentie die zowel lokaal als systemisch werkzaam is, en gaat samen met het verschijnen van pathogenesis-related proteins (PR's) en sterke toename in de activitieit van peroxidase en de produktie van ethyleen. Salicylzuur (SA) induceerde een vergelijkbare resistentie in behandelde plantedelen en af en toe ook in niet behandelde bovenbladeren van planten waarvan drie onderbladeren waren ingespoten. SA induceerde ook dezelfde vier PR's, maar deze waren beperkt tot de behandelde bladeren. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de aanwezigheid van PR's en de remming van de vermeerdering en uitbreiding van TMV in de plant.In tegenstelling tot TMV stimuleerde SA de ethyleenproduktie niet en verhoogde het de peroxidaseactiviteit nauwelijks. Inductie van verworven resistentie en PR's door SA trad even goed op bij 32°C als bij 20°C. Net als infectie met TMV leidde aanprikken van bladeren met naalden die gedoopt waren in een oplossing van ethefon — waaruit in het blad ethyleen vrijkomt — echter tot inductie van verworven resistentie en PR's in zowel behandelde als onbehandelde bladeren bij 20°C, maar niet bij 32°C. Ethefon verhoogde de peroxidaseactiviteit bij beide temperaturen, maar alleen bij 20°C induceerde het veranderingen in zowel de anodische als de kathodische isoënzymen die vergelijkbaar waren met die welke geïnduceerd werden als gevolg van infectie met TMV. SA induceerde PR's en verminderde de vermenigvuldiging van TMV in Samsun tabak, en remde de uitbreiding van het virus in Samsun NN bij 32°C.Deze waarnemingen tonen dat noch de inductie van PR's, noch de ontwikkeling van verworven resistentie een temperatuurgevoelig proces is. Daarentegen zijn de effecten van ethefon op dezelfde wijze temperatuurgevoelig als de overgevoeligheidsreactie op TMV. Men kan daarom veronderstellen dat ethyleen, dat op natuurlijke wijze geproduceerd wordt tijdens de overgevoeligheidsreactie van tabak op TMV, aanleiding geeft tot een temperatuurgevoelig proces, namelijk de synthese of het vrijkomen van een verbinding, vermoedelijk een benzoëzuurderivaat, dat fungeert als de natuurlijke inductor van PR's en verworven resistentie. Hoewel is aangetoond dat vanillinezuur zich ophoopt in overgevoelig reagerende tabaksbladeren, veroorzaakte deze verbinding geen enkel van de effecten van SA. Vanillinezuur kan dus niet de natuurlijke inductor zijn.  相似文献   
29.
Fenarimol-resistant isolates ofPenicillium italicum with cross-resistance to imidazole and triazole fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis were tested for their sensitivity to fenpropimorph. Radial growth tests on PDA showed that the isolates (n=6) lacked cross-resistance to fenpropimorph or displayed enhanced sensitivity to the fungicide (negatively correlated cross-resistance). Control of blue mold decay of oranges incited by the wild-type isolate could be achieved by dipping fruits in suspensions of fenpropimorph at a concentration of 100 mg ml–1. Decay of oranges incited by the fenarimol-resistant isolates was controlled at the same or at a lower concentration (30 mg ml–1), thus showing that the normal or increased sensitivity to fenpropimorph is also expressed under in vivo conditions.Samenvatting Fenarimol-resistente isolaten vanPenicillium italicum met kruisresistentie tegen imidazool-en triazoolfungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen, werden getoetst op hun gevoeligheid voor fenpropimorf. Radiale groeiproeven op PDA toonden aan dat de isolaten (n=6) geen kruisresistentie bezaten met fenpropimorf of een verhoogde gevoeligheid voor het middel vertoonden (negatief gecorreleerde kruisresistentie). Op sinaasappels konPenicillium-rot, veroorzaakt door het wild-type bestreden worden door middel van een dompelbehandeling met fenpropimorf bij een dosering van 100 g ml–1). Bestrijding van rot veroorzaakt door fenarimil-resistente isolaten werd verkregen bij dezelfde of een lagere dosering (30 g ml–1); aldus werd aangetoond dat de normale of verhoogde gevoeligheid voor fenpropimorf ook in vivo tot uiting komt.  相似文献   
30.
Five field trials evaluated whether immunization of beef cattle prior to weaning, at weaning, or immediately upon arrival at the feedlot with a commercial bovine respiratory syncytial virus (BRSV) vaccine would reduce subsequent treatment for respiratory disease.

Bovine respiratory syncytial virus vaccination was associated with a significant (p<0.05) reduction in treatment rate in one of three groups of calves immunized prior to weaning (−12%) and in calves immunized upon arrival at the feedlot (−4%).

There was no significant (p>0.05) effect of the BRSV vaccine on treatment rate in calves immunized at weaning, in calves immunized upon arrival at the Saskatoon bull test station, or in yearlings immunized upon arrival at the feedlot.

Although the trend in these field trials was to a sparing effect of the BRSV vaccine, the small reduction in treatment rate may not justify the cost of the vaccination program.

  相似文献   
设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号